
Dieptestructuur en oppervlaktestructuur
Taal is een heel krachtige filter voor onze ervaringen. Taal brengt je gedachten in een bepaalde richting. Het Nederlands maakt op bepaalde gebieden heel fijne onderscheidingen en op andere gebieden juist niet. Deze verschillen in talen hangen af van wat er in een cultuur belangrijk is. Zo bestaat het Japanse woord ‘tsundoku’ wat betekent dat je boeken koopt zonder ze te lezen en het Italiaanse woord ‘abbiocco’ dat het slaperige gevoel omschrijft wanneer je veel te veel hebt gegeten.
Onze gedachten zijn een mengvorm van mentale beelden, gevoelens en geluiden. Woorden zijn ankers voor zintuigelijke ervaringen, maar dat is weer niet gelijk aan de werkelijkheid want een woord is niet de hele ervaring. Het metamodel (een methode om een vollediger begrip te krijgen van wat mensen zeggen) onderzoekt hoe gedachten worden vertaald in woorden. Alles wat zich daaronder afspeelt, noemen we de ‘dieptestructuur’. Hier ben je je niet van bewust in je dagelijks leven, in ons zenuwstelsel is taal op een heel diep niveau aanwezig. Om duidelijk te zijn als we spreken, korten we de dieptestructuur in. Wat we vervolgens tegen de ander zeggen, noemen we de ‘oppervlaktestructuur’.
Wanneer we niet van de dieptestructuur naar de oppervlaktestructuur schuiven in onze gesprekken, worden ze heel langdurig. Stel je eens voor dat iemand de kortste route naar een coffeebar in het centrum van de stad wilt weten en jij vervolgens je complete taalpatroon in je antwoord opneemt. Dat is een onhandig en zeer langdradig antwoord. Als we van de diepte- naar de oppervlaktestructuur gaan, gebeuren en drie dingen met onze specifieke gedachten: we generaliseren, vervormen en laten een deel ervan weg om zo een passend antwoord op de vraag te geven.